toespraak Jan Timman bij crematie John Schell

Donderdag 15 oktober 2015 werd afscheid genomen van John Schell. Jan Timman was één van de sprekers. Hier de tekst van Jan die wij integraal mogen weergeven.

John Schell.
John was in allerlei opzichten een bijzonder mens. Zo’n typering heeft iets verraderlijks. Ze zeggen wel eens dat woorden tekort schieten als een vriend voor het leven je is ontvallen. Het lijkt mij eerder dat woorden flets klinken. Wat zou John zelf van de typering hebben gevonden, vroeg ik me af. Hij was erg ad rem en scherp als het om woordkeuzes ging. Ik denk dat de typering bij hem door de beugel had gekund.

Ontallijke dingen hebben we samen meegemaakt. Het begon bijna een halve eeuw geleden. In 1970 reisden Hans Bohm, Huib Knuvers, John en ik in een weinig comfortabele volkswagenbusje door Europa. Eerst speelden we een snelschaaktoernooi voor teams in Berlijn. Ook John van Baarle was erbij, maar hij ging na afloop terug naar Nederland.
We waren een team van vrienden. Ik voelde me als enige niet-Rotterdammer goed thuis in dit gezelschap van vrijbuiters. We reisden verder over de Oostenrijkse Alpen naar Bled. Huib was de chauffeur. Eigenlijk wilde hij het liefst terug naar Nederland, maar John was er zeer bedreven in om zijn reisgevoelens wakker te roepen. In de bergen kwam de wagen vast te zitten en in de sneeuw moesten we hem duwen om de moter weer op gang te brengen. Het busje was bepaald niet comfortabel. John sliep op de stoel van de bijrijder, met zijn benen omhoog. Hij had daar geen moeite mee. Nee, comfort was er niet, maar we amuseerden ons. Het was een onbekommerd, vrij leven, zoals het tegenwoordig nauwelijks meer wordt geleefd. We kochten flessen slivovich en speelden badminton aan het meer van Bled. John had meestal de kostbare zonnebril van Huib op, omdat hij tegen de zon inkeek. De bril viel op gegeven moment van zijn neus, waardoor hij de shuttle miste. In een reflex sloeg hij daarom speels de zonnebril; een nieuw element in het spel! Hans smashte de zonnebril met een enorme slag aan flarden. Huib was in alle staten. Ik weet dit voorval vooral nog zo goed, omdat John het in geuren en kleuren kon vertellen. Vooral Huibs woede wist hij treffend te verwoorden. Hij kon uitstekend mensen imiteren.

John had een gave die ook typerend was voor Hein Donner. Hij was een meester in het vertellen van sterke verhalen. Maar dat niet alleen; ook als je op een avond op stap was geweest zonder dat er iets noemenswaards was voorgevallen, wist hij daar een boeiend betoog aan vast te knopen. Ineens was er van alles gebeurd! En dat alles met een aanstekelijk enthousiasme dat hij altijd heeft behouden. John kon ook Donner zeer goed imiteren.
De sterke verhalen gingen vaak over wat hijzelf had meegemaakt. Hoe hij uit de militaire dienst ontslagen was vanwege ongeregeldheden. In het psychiatrisch rapport werd hij omschreven als een “gevoelsarme driftpsychopaat”. John was daar dermate trots op, hij heeft het zo vaak verteld dat je met zekerheid kon vaststellen dat hij het niet was. Hoe wist hij trouwens dat hij zo omschreven werd? John vertelde dat de dienstdoende sergeant of luitenant even de kamer uit was, op weg naar het toilet, waardoor hij de kans kreeg om het psychiatrisch rapport in te zien. Interessant is dat John in latere jaren nog iets toevoegde aan wat er in het rapport gestaan zou hebben. Nu werd het: “een gevoelsarme driftpsychopaat, helaas aantrekkelijk voor vrouwen”. Ik denk dat hij die laatste wending erbij heeft verzonnen, voor de aardigheid. Het is ook mogelijk dat hij alles verzonnen heeft. In psychiatrische rapporten staan over het algemeen veel saaiere typeringen in duurdere bewoordingen.

John zat een tijdje vast in Turkije; ook weer wat ongeregeldheden. Toen hij uiteindelijk op borgtocht vrij was gekomen, kon hij het land niet uit; hij had geen paspoort. De wildste verhalen deden de ronde hoe hij uiteindelijk Griekenland bereikt had. Hennie Maliangkay vertelde drie decennia na dato nog dat John onder aan een trein had gehangen, op weg naar het westen. John zelf vertelde dat hij een Turk die op hem leek, van zijn paspoort had beroofd. Op dat document verliet hij het land. Het is een goed, sterk verhaal.

De jaren werden misschien iets minder wild toen hij Jannie ontmoette, een heel innige relatie ontstond die tot de onheilsdag eerder deze maand voortduurde. John en Jannie waren door de decennia heen een fantastisch koppel, altijd opgewekt, altijd goed gezelschap.

Zoveel herinneringen heb ik aan John, hoe we na een verloren partij van mij in Wijk aan Zee 1975 teruggingen naar Amsterdam. Ik had een kamer aan de Weteringschans die via verschillende hoge trappen te bereken viel. Met veel gestommel kwamen we boven aan. Ik stootte mijn hoofd tegen een scherpe punt van de kamerdeur. John bezag de hoofdwond en oordeelde dat hij niet gehecht hoefde te worden. Ik denk dat ik iets meer gedronken had dan hij. Eenmaal binnen trok John mijn aandacht voor een stelling. De schaakstukken werden verschoven en we verdiepten ons er in. Ondertussen hadden de buren de politie gebeld vanwege het gestommel. Die deden alle deuren open.
“Hier is het niet, die twee zitten vredig te schaken”, merkte een agent op nadat hij mijn kamerdeur had geopend. Ik wist het allemaal niet meer. Interessant was die woordkeuze “vredig” van de agent. Natuurlijk was dat Johns woordkeuze; het was zijn verhaal. Ook zijn grote liefde voor het schaken komt er in naar voren. Onder alle omstandigheden wilde hij zich in het spel verdiepen. John had trouwens, evenals Hennie, een sleutel van mijn kamer, zodat hij er altijd kon logeren.

We dronken veel in die dagen en daarbij rookten we grote hoeveelheden hasj; uit Afganistan, Libanon (gele en rode), Pakistan, Turkije, Marokko en soms uit Nepal, maar die was erg sterk. Het verschil tussen de verschillende landen konden we feilloos ruiken. John was een meester in het rollen van joints; groter en sterker heb ik ze nooit meegemaakt.
Soms bezochten we de kunstenaarssocieteit “De Kring” aan het Leidseplein. Aan onze tafel kwam vrijwel niemand aanzitten. De eerbiedwaardige kunstenaars en intellectuelen liepen er met een boog omheen. Nu was dat begrijpelijk want John zag er met zijn wilde haardos nogal ruig uit en de zware walmen die van de tafel kwamen, beloofden niet veel goeds. Alleen Lucas van de Land schoof aan. “Ik ben niet zo square”, zei hij en nam een haal van de enorme joint die John had gefabriceerd.
We waren bepaald geen hippies, want die dronken niet. “Hard-core Beatniks” had je ons kunnen noemen, maar de beste benaming zou waarschijnlijk toch “outcasts” zijn. Ons leven speelde zich in feite buiten de maatschappij af.

Ik heb John “een bijzonder mens” genoemd. Een van die bijzondere dingen was dat hij de laatste vier decennia van zijn leven geen werk heeft verricht. Ik herinner me dat hij heel lang geleden barkeeper was in de “Mutsenclub” in Rotterdam-Zuid. Ik zat nog op school in Delft, dus dat moet in 1969 zijn geweest. Later was hij portier in cafe “De Twijfelaar”. Je vraagt je af waarom er in een cafe een portier moest zijn, maar in De Twijfelaar ging het er soms ruw aan toe.
Op een avond werd Willem Stone in elkaar geslagen. Willem had de gewoonte om nieuwkomers in het cafe een beetje te jennen en dat was blijkbaar niet in goede aarde gevallen die avond. Het was duidelijk dat hij niet zwaar gewond was, hoewel hij onder het bloed zat. De dader verliet “De Twijfelaar” onmiddellijk. John ging hem achterna. Twee straten verder had hij de onbekende ingehaald.
“Doe je hand open”, sommeeerde John. De ander gehoorzaamde gedwee. Hij had een ring. John zei: “Dat dacht ik al. Je hebt een ring. Het is goed om dat te weten voor het geval je weer naar het cafe komt”. Dat was John ten voeten uit. Hij liet het niet op een handgemeen aankomen als het niet strikt noodzakelijk was.
Ik besef dat ik dit relaas vertel zoals Jorge Luis Borges de verhalen uit zijn jeugd in Palermo. In die voorstad van Buenos Aires wemelde het van de gaucho’s die er ruwe gewoontes op na hielden. Evenals Borges was ik in feite een buitenstaander in deze wereld.

Er was een tijd dat ik John door omstandigheden niet veel zag. Een keer maakte ik een tussenlanding in Dubai, op weg van het Verre Oosten terug naar huis. In de bescheiden boekwinkel kocht ik een boek van Jonathan Schell. Het was vooral een betoog tegen kernwapens. Jaren later zat ik in Reykjavik met een stevige kater koffie te drinken. In het cafe klonk een bluesnummer met de tekst “That’s why we need John Schell”.
Het lied beviel me. En het was een opmerkelijke tekst. Na enig denken begreep ik dat het niet over mijn vriend ging. Het moest betrekking hebben op die Amerikaanse schrijver die tegen kernwapens ageerde. ”Schell” is niet alleen een Rotterdamse, maar ook een Amerikaanse naam. Jonathan Schell is vorig jaar op 70-jarige leeftijd overleden.
Vanaf 1996 zag ik John weer zeer vaak. Ik ging voor de schaakclub “De Variant”uit Breda spelen, waar John al sinds jaar en dag lid was. Met Henk Verstappen maakten we sindsdien het nachtleven in Breda en omstreken onveilig. Na de wedstrijden hielden we de volgende dag ook s’middags bachanalen. Het waren mooie tijden. Ik vertelde John over de Amerikaanse schrijver en het blueslied. Het beviel hem uitstekend.

John begon de gewoonte te ontwikkelen om steeds flessen voorteffelijke rode wijnen achter de hand te hebben. Meestal was het wijn van de Alanteje, soms ook uit Spanje en Argentinie. John kwam in Wijk aan Zee langs. Met Ivan Sokolov zaten we in cafe “Sonnevanck”, waar we af en toe voor de vorm een fles bestelden, maar vooral uit Johns voorraad putten. John was uitstekend in vorm en zat vol verrassende verhalen.
“A great guy” was Ivans oordeel. John deed zijn Balkanhart goed.
Bij de viering van mijn 50ste verjaardag was John een soort huismeester, samen met Eric Lobron. Er waren twee feesten in mijn enorme loftruimte aan het Entrepotdok, op opeenvolgende avonden. De ochtend na het eerste feest zat ik met John en Eric te ontbijten in “Plancius”. Even na het middaguur bestelde Eric plotsklaps een biertje. Ik zag iets oplichten in Johns ogen. Niet veel later zaten mijn beide vrienden aan het bier en was het tijd om me terug te trekken. De huismeesters mochten doen wat ze wilden, als gastheer moest ik s’avonds nog goed uit mijn woorden kunnen komen.

Eric had hetzelfde oordeel als Ivan: “Great guy, great stories”. Terwijl Eric laat op de avond out op een bank lag, blaakte John nog van de energie. Opmerkelijk was dat hij zijn verhalen, evenals s’middags in het cafe met Eric, in het Engels afstak, hoewel er toch voornamelijk Nederlandse gasten waren. Die vonden dit uiteraard zeer amusant. Als ik er aan terugdenk, moet ik er ook weer om lachen. Hoe bedroefd ik ook over Johns dood ben, de verhalen kunnen me steeds tot troost dienen.

In “Sonnevanck” ontmoette ik ook Geertje, bijna 14 jaar geleden. Zij kon het buitengewoon goed met John vinden en ook met Jannie trouwens. John en Jannie waren prominent aanwezig bij ons huwelijk dat we in “Kreta”, het restaurant van Yannis hielden. En vaak kwamen John en Jannie bij ons langs, eerst in de Beethovenstraat, later in de Rijnstraat in Arnhem. Vaak had John een dubbele Magnumfles wijn bij zich van de beste kwaliteit. Soms nam hij zigeunermuziek mee. John moest er wel bij zijn om de Magnumfles op te drinken. Dat kregen we alleen niet voor elkaar. Toen Geertje in het Max Euwecentrum een optreden van de Cat Stones regelde, was John voor het eerst weer eens barkeeper; hij schonk echter alleen de eminente Portugese wijnen die hij zelf had meegenomen in grote tassen. In die periode ontplooide hij zich ook tot een goede raadgever. Als Geertje of ik ergens problemen mee had wist hij steeds de juiste bewoordingen te vinden om je ter dienst te zijn, je te steunen. De juiste woorden; het was een van zijn gaves, of het nu om een sterk verhaal of om een goede raad ging.


John ging hoe langer hoe meer van reizen houden; naar Portugal, de Azoren, een Grieks eiland of Cyprus. Hij wilde van huis weg zijn, steeds weer die vrijheid van het reizen voelen, zoals vroeger. Soms gingen John en Jannie met de auto naar Duitsland. Jannie achter het stuur uiteraard, als rechtgeaard schaker had John geen rijbewijs. Soms namen ze ook Hennie mee naar Duitsland. Dat was geen sinecure vanwege Hennie’s Altzheimer. John zorgde heel goed voor Hennie. Steeds maakte hij wandelingen met Hennie, duwde zijn roelstoel voort en probeerde het zijn oude vriend zoveel mogelijk naar de zin te maken. Dat heeft hij gedaan totdat Hennie tweenhalf jaar gelden overleed. Ook speelde John nog schaaktoernooien. Dan reisde hij met Frans Vreugdenhil en John van Baarle naar Duitsland af om aan een Open toernooi mee te doen. Dat ging redelijk goed.


John was ook in een ander opzicht een rechtgeaarde schaker. Hij ging nooit naar een dokter. Zoals je achter het schaakbord zelf je problemen moest oplossen, gold het ook in het leven. Doktoren hadden niets met je lichaam te maken; ze stopten je in een ziekenhuis waar je niet meer uit kwam. Het wrange is dat dat in werkelijkheid ook min of meer zo gegaan is. John had al langer klachten. Als Jannie er dan op aandrong om eens een dokter te bezoeken, kon hij boos worden. Zelf bracht ik die dokter ook wel eens ter sprake, maar ik had het gevoel dat het dan vooral klonk als een zwak protest; een protest tegen het idee van de rechtgeaarde schaker die zijn problemen zelf moest oplossen. Zo’n dokter kan toch wel eens te pas komen.

Eind vorige maand belde Jannie op om te melden dat John in het ziekenhuis was opgenomen. Ik werd bevangen door gemengde gevoelens. Enerzijds leek het een mogelijkheid om eindelijk van zijn gezondheidsproblemen af te komen. Anderzijds was er de mogelijkheid dat er echt iets ernstigs aan de hand was. Geertje en ik zouden op 1 oktober naar The Isle of Man afreizen; we vonden gelukkig nog tijd om John in het Havenziekenhuis op te zoeken. Jannie ontving ons met open armen. John had flessen Portugese wijn klaargezet. Zelf kon hij niet meedrinken, maar wij moesten ons niet onbetuigd laten. Het ziekenhuispersoneel keek wat zuinig toe hoe de fles ontkurkt werd.
“Eigenlijk is dat niet de gewoonte hier”, zei de vrouwelijke arts die bepaald niet het zonnetje in huis was. Maar daar trokken we ons niets van aan. Het was verder niet een heel prettig bezoek.
Meer dan een half uur was de arts, samen met twee assistenten bezig om een nieuw infuus aan te brengen. Ik kon het gehannes niet aanzien en liep naar het boventerras van het ziekenhuis. Moest John dit nu echt allemaal meemaken? Weer dat dilemma; als het goed zou aflopen, was het antwoord: ja.
Ik had John ook nog een kaart gestuurd met de tekst: “Hopelijk ben je weer snel de ouwe, zodat we het glas kunnen heffen”. Zo’n tekst schrijf je om de moed er in te houden. Vooral dan voor John, maar ook voor mezelf. Op The Isle of Man heb ik het me steeds weer afgevraagd. Zou hij er bovenop komen? John, de man van de schitterende verhalen vastgekluisterd aan een deprimerend ziekenhuisbed. Het mocht niet te lang duren, daar in het ziekenhuis, hij zou snel ontslagen moeten worden. Toen we van Jannie het bericht doorkregen dat hij vocht vasthield, begon ik me ernstige zorgen te maken. Twee dagen later, terwijl ik een partij zat te spelen, kreeg Geertje het onheilsbericht. Nee, we zouden het glas nooit meer kunnen heffen”.

Jan Timman,Isle of Man-Arnhem,11-14 oktober.